Wie waren de leerlingen van Jezus?
In de tijd dat Jezus leefde was het gebruikelijk dat leerlingen een rabbi zochten om zich te laten onderwijzen. Het is daarom als bijzonder aan te merken dat Jezus zelf zijn leerlingen riep.
In de vier evangeliën van het Nieuwe testament lezen we vaak over “de twaalf” en de “rest”. Met die “twaalf” werden twaalf mannen aangeduid, die de eenheid van de 12 stammen van Israël symboliseerden. Voor die twaalf mannen circuleren vijftien mannennamen in het Nieuwe testament. Twee van deze mannennamen zijn in de oerteksten vrouwennamen, die in latere vertalingen altijd mannelijk zijn. In de praktijk had Jezus veel meer leerlingen, want de vrouwen werden in de evangeliën niet meegerekend, die behoorden tot de “rest”.
We mogen ervan uitgaan dat Jezus circa 20 discipelen had, die hem volgden. Die twintig leerlingen bestonden uit zowel mannelijke als vrouwelijke leerlingen en vormden zijn meest intieme groep. Daarnaast had Jezus honderden volgers, die afkomstig waren van Johannes de Doper en Bannus, die de wegbereiders van Jezus worden genoemd.
We lezen in de Bijbel dat zijn vrouwelijke leerlingen vrouwen waren, die op cruciale momenten betrokken waren bij Jezus. We lezen er ook dat de vrouwen de groep rondom Jezus financieel ondersteunden en het rondtrekkende bestaan van de rabbi en zijn leerlingen mogelijk maakten.
Hoewel vrouwen zelden bij naam genoemd worden, is het des te opvallender dat deze vrouwen die Jezus volgden met namen genoemd worden: zijn moeder Maria, zijn zus Mirjam, Salomé, Maria, de vrouw van Klopas, Maria, de zuster van zijn moeder Maria, die de zelfde naam hadden, Susanna, Joanna en Maria Magdalena.
Jezus gaf zijn twintig discipelen belangrijke taken, zowel aan mannen als aan vrouwen en zij namen een belangrijke positie in bij de ontwikkeling van het jonge christendom.